Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij, dochteren Israels, weent over Saul; die u [41]kleedde met scharlaken, [42]met weelde; [43]die u sieraad van goud deed dragen over uw kleding. 41. Het land tegen de vijanden beschermende, dat het in vrede en overvloed van allen rijkdom bloeide, waarvan dit een teken was. 42. Dat is, lustiglijk, lieflijk, tederlijk, dat het lieflijk was om te zien. Anders, met [allerlei, of met andere] wellustigheden. 43. Hebreeuws, die sieraad van goud deed opkomen op uw kleding, door de oorzaak in de voorgaande aantekening vermeld, alsmede door den roof, dien hij bekwam van de vijanden.